Berekening voor landbouw
Kleinverbruikers
Personen die minder dan 500 m³ water per jaar gebruiken, zijn kleinverbruikers. Deze groep bestaat voornamelijk uit gezinnen.
In tegenstelling tot de grootverbruikers, moeten kleinverbruikers geen aangifte indienen bij de VMM. Wel moeten ze eenmalig de ingebruikname van een eigen waterwinning meedelen met een meldingsformulier (zie Eigen waterwinning aan- of afmelden).
Een kleinverbruiker heeft wel het recht om de toepassing van de grootverbruikersregeling te eisen. Om gebruik te maken van dit recht, moet je jaarlijks een aangifte indienen vóór 15 maart.
De berekening van de heffing voor kleinverbruikers vind je terug onder Berekening voor gezinnen.
Grootverbruikers
Elke grootverbruiker kan kiezen tussen een berekening van de heffing op basis van meetgegevens van het geloosde afvalwater of een forfaitaire berekeningsmethode.
Opgelet! De VMM kan de heffing berekenen op basis van meet- en bemonsteringsgegevens als de nodige gegevens hiervoor beschikbaar zijn, ongeacht de berekeningsmethode die jij koos.
Een berekening op basis van het werkelijk geloosde afvalwater houdt in dat de kwaliteit en de kwantiteit van dit afvalwater moeten bepaald worden.
De forfaitaire berekeningsmethode maakt gebruik van sectorspecifieke omzettingscoëfficiënten en het waterverbruik om de heffing te berekenen.
Op basis van meetgegevens van het geloosde afvalwater
De uitgebreide berekeningsmethode wordt uiterst zelden toegepast voor de landbouwsector. Als je kiest voor de berekening van je heffing op basis van meet- en bemonsteringsgegevens, vind je die berekeningsmethode terug onder Berekening voor bedrijven en instellingen.
De forfaitaire berekeningsmethode
Sinds 1 januari 2013 is er een financierende component aan de heffing op de waterverontreiniging toegevoegd voor bedrijven die hun afvalwater lozen op de riolering (de zgn. financierende heffing). De heffing op de waterverontreiniging houdt voortaan rekening met de verwerkbaarheid van het afvalwater op de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
Je kan ook kiezen voor de forfaitaire berekening van je heffing. De heffing wordt dan berekend door de omzettingscoëfficiënt te vermenigvuldigen met het totaal aantal m³ water en het eenheidstarief.
Het waterverbruik wordt eerst toegeschreven aan het gezinsverbruik, dan aan het waterverbruik van de werknemers en ten slotte aan het verbruik voor de verschillende landbouwactiviteiten:
- Gezin (sector 56): voor het huishoudelijk waterverbruik wordt 30 m³ per gezinslid (gedomicilieerd op 1 januari van het heffingsjaar) aangerekend;
- Werknemers (sector 59): voor het sanitair waterverbruik van de werknemers wordt 30 m³ per werknemer aangerekend;
- Landbouwactiviteiten (sector 28): het totale waterverbruik van de dieren (dus het jaarwaterverbruik verminderd met het huishoudelijk en het sanitair waterverbruik), wordt op basis van de richtwaarden ‘waterverbruik per diersoort’ proportioneel verdeeld over de verschillende diersoorten. Als het totale waterverbruik van de dieren op die manier verdeeld wordt, wordt de resterende hoeveelheid water geheel of gedeeltelijk onder de 28e sector (o.a. tuinbouw en akkerbouw) ondergebracht. Hiervoor moet je wel de nodige bewijsstukken hebben. Als je deze niet hebt, wordt het waterverbruik proportioneel verdeeld over de verschillende diersoorten.
De grondslag voor de berekening van je heffing
Het waterverbruik (Q) bestaat uit:
- het kraanwaterverbruik
-
Het kraanwaterverbruik bij de forfaitaire berekeningsmethode wordt bepaald op basis van de factuurgegevens die het waterbedrijf je stuurde in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar.
Dit betekent bijvoorbeeld dat het kraanwaterverbruik, zoals vermeld op de facturen die het waterbedrijf in 2014 opmaakte, in rekening gebracht zal worden voor de heffing 2015. Dit ongeacht de periode van verbruik. Als je dus op 1 juli 2014 een factuur kreeg van het waterbedrijf voor een verbruik van 1.000 m³ in de periode van 1 mei 2013 tot 30 juni 2014, wordt voor de heffing 2015 een verbruik van 1.000 m³ in rekening gebracht.
Bij de uitgebreide berekeningsmethode moet je de geleverde hoeveelheid kraanwater in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar in rekening brengen.
- het grondwaterverbruik
-
Het grondwater dat in het voorbije jaar verbruikt werd, wordt bepaald met een continue debietregistratie. De debietregistratie is verplicht.
-
Als je geen debietregistratiesysteem hebt, wordt de vergunde hoeveelheid grondwater (uitgedrukt in m³/jaar) genomen. Als je vergunning enkel dagdebieten vermeldt, wordt het vergund dagdebiet (m³/dag) vermenigvuldigd met 225 of, in het geval van seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur, het reële aantal dagen dat de grondwaterwinning in gebruik is geweest.
Heb je geen debietsregistratiesysteem of geen vergunning hebt of als de vergunning het vergunde debiet niet vermeldt, dan wordt het grondwaterverbruik per pomp gelijkgesteld aan het product van het nominaal pompvermogen (uitgedrukt in m³/uur) en de factor T. Met T:
- = 200 voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit;
- = 10 x het reële aantal dagen dat de grondwaterwinning in gebruik geweest is voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur;
- = 2.000 in de overige gevallen.
- het oppervlaktewaterverbruik
-
Het oppervlaktewater dat in het voorbije jaar verbruikt werd, wordt bij voorkeur bepaald met een continue debietregistratie.
-
Als je geen debietregistratiesysteem hebt, wordt de hoeveelheid gelijkgesteld aan het gecapteerde volume water dat in aanmerking wordt genomen voor de oppervlaktewatercaptatieheffing.
-
Als je geen debietsregistratiesysteem hebt en geen captatieheffing ontvangen hebt, wordt de hoeveelheid oppervlaktewater gelijkgesteld aan het product van het nominaal pompvermogen (uitgedrukt in m³/uur) en de factor T. Met T:
- = 200 voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit;
- = 10 x het reële aantal dagen dat de oppervlaktewaterwinning in gebruik geweest is voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur;
- = 2.000 in de overige gevallen.
- het regenwaterverbruik
-
Het heffingsplichtige regenwater is:
- het regenwater dat op een vervuild bedrijfsterrein valt en waarvoor:
- of een vergunning voor het lozen van vervuild regenwater werd afgeleverd;
- of een proces-verbaal wegens onvergunde lozing werd opgesteld;
- het regenwater dat wordt gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten.
- het regenwater dat samen met het afvalwater geloosd wordt
Het regenwater dat in het voorbije jaar verbruikt werd, wordt bij voorkeur vastgesteld met een continue debietregistratie. Als je geen dergelijk systeem hebt, wordt de hoeveelheid gelijkgesteld aan 0,8 m³/m² afspoelbare of vervuilde oppervlakte. Wanneer je kan aantonen met gegevens van het KMI dat de lokale neerslag in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar lager was, wordt dat lagere volume gebruikt.
- het regenwater dat op een vervuild bedrijfsterrein valt en waarvoor:
- het circulair afvalwater
-
Het circulair afvalwater dat in het voorbije jaar werd uitgewisseld tussen bedrijven die voldoen aan de gestelde voorwaarden, wordt bepaald met een verzegelde continue debietsregistratie.
Als je geen debietsregistratiesysteem hebt, wordt de hoeveelheid gelijkgesteld aan het minimale volume circulair afvalwater dat is opgenomen in de overeenkomst tussen de bedrijven.
Bij de aanbieder van het circulair afvalwater wordt deze hoeveelheid in mindering gebracht. Bij de ontvanger wordt deze toegevoegd.
Het gebruik van grondwater, oppervlaktewater, regenwater en ander water, kan samengevat worden onder de term 'waterverbruik uit eigen waterwinning'.
De omzettingscoëfficiënten
De omzettingcoëfficiënten voor de landbouwsector (= sector 28, land- en tuinbouwbedrijven) zijn relatief voordelig. De sector gebruikt het water immers vooral als drinkwater voor het vee of om de velden te irrigeren.
De tabel hieronder geeft een overzicht van de omzettingscoëfficiënten voor de landbouwsector.
Voor de landbouwsector (sector 28) werden een aantal subsectoren voorzien:
Hoofdactiviteit |
Omzettingscoëfficiënt |
Pluimveebedrijven (28a) |
0,0005 |
Varkenshouderijen (28b) |
0,00125 |
Rundveebedrijven (28c) |
0,0025 |
Andere veebedrijven (28d) |
0,005 |
Andere bedrijven, zoals akker- en tuinbouwbedrijven (28e) |
0,00025 |
Op het huishoudelijk waterverbruik van de landbouwersgezinnen wordt de omzettingscoëfficiënt 0,025 toegepast. Die geldt ook voor niet-landbouwgezinnen. Per gezinslid wordt 30 m³ waterverbruik aangerekend.
Het sanitair waterverbruik van de werknemers die niet tot het gezin behoren, wordt verrekend onder de nieuwe sector 59 'sanitair afvalwater' met omzettingscoëfficiënt 0,027. Ook hier wordt 30 m³ waterverbruik per werknemer aangerekend.
Richtwaarden waterverbruik
- Hier vind je de richtwaarden voor het waterverbruik per diersoort
-
Sector 28a - Pluimveebedrijven
richtwaarde code diersoort 0,05 m³/jaar 33 slachtkuikens 0,05 m³/jaar 34 slachtkuikenouderdieren 0,05 m³/jaar 35 opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren 0,035 m³/jaar 32 opfokpoeljen van legkippen 0,069 m³/jaar 31 legkippen incl. (groot) ouderdieren 1,7 m³/jaar 36 struisvogels fokdieren 1,7 m³/jaar 37 struisvogels slachtdieren 1,7 m³/jaar 38 struisvogels van 0 tot 3 maanden 0,05 m³/jaar 39 kalkoenen slachtdieren 0,05 m³/jaar 40 kalkoenen ouderdieren 0,05 m³/jaar 41 ander pluimvee
Sector 28b - Varkenshouderijrichtwaarde code diersoort 3,8 m³/jaar 22 beren 3,8 m³/jaar 23 zeugen, incl. biggen met gewicht < 7 kg 1,7 m³/jaar 24 andere varkens, gewicht van 20 tot 110 kg 1,7 m³/jaar 25 andere varkens, gewicht > 110 kg 1,7 m³/jaar 21 biggen van 7 tot 20 kg
Sector 28c - Rundveebedrijvenrichtwaarde code diersoort 9,8 m³/jaar 13 melkkoeien en zoogkoeien 9,8 m³/jaar 17 andere runderen 4,6 m³/jaar 11 vervangingsvee jonger dan 1 jaar 4,6 m³/jaar 12 vervangingsvee van 1 tot 2 jaar 4,6 m³/jaar 14 mestkalveren 4,6 m³/jaar 15 runderen jonger dan 1 jaar 4,6 m³/jaar 16 runderen van 1 tot 2 jaar
Sector 28d - Veehouderijen niet begrepen in a, b en crichtwaarde code diersoort 9,8 m³/jaar 51 paarden, meer dan 600 kg 9,8 m³/jaar 52 paarden en pony's van 200 tot 600 kg 9,8 m³/jaar 53 paarden en pony's, minder dan dan 200 kg 1,7 m³/jaar 61 geiten jonger dan 1 jaar 1,7 m³/jaar 62 geiten ouder dan 1 jaar 1,7 m³/jaar 63 schapen jonger dan 1 jaar 1,7 m³/jaar 64 schapen ouder dan 1 jaar 0,05 m³/jaar 65 konijnen (voedsters) 0,05 m³/jaar 66 nertsen (moederdieren) 9,8 m³/jaar buffels 2,0 m³/jaar reebokken 2,0 m³/jaar herten voor de dieren waarvoor
geen waterverbruik opgegeven werd,
wordt een indeling gemaakt volgens
de grootte van het dier
andere dieren
- Dit voorbeeld verduidelijkt hoe de forfaitaire heffing wordt berekend.
-
Een landbouwer met varkens (40 zeugen en 100 mestvarkens) en rundvee (150 melkkoeien) verbruikt kraanwater en grondwater. Zijn gezin telt vier leden. Er zijn geen externe personen tewerkgesteld. Voor het gezin en het bedrijf samen factureerde de openbare watervoorzieningsmaatschappij 830 m³ kraanwater. Aan de hand van tellerstanden kan de landbouwer aantonen dat 1.320 m³ grondwater werd opgepompt. Het bedrijf doet niet aan akker- of tuinbouw.
Het totale waterverbruik = 2.150 m³, met:
- het kraanwaterverbruik = 830 m³;
- het grondwaterverbruik = 1.320 m³/jaar.
De verdeling van het waterverbruik over de verschillende sectoren gebeurt als volgt:
Er zijn 4 gezinsleden aan 30 m³ = 120 m³ waterverbruik voor de sector 56.
Dat brengt het totale waterverbruik voor de landbouwactiviteiten op 2.030 m³ (= 2.150 m³ - 120 m³ gezinswaterverbruik).
Het waterverbruik van de dieren op basis van het aantal dieren en de richtwaarden ‘waterverbruik per diersoort’ ziet er als volgt uit:
- 40 zeugen aan 3,8 m³ per dier = 152 m³;
- 100 mestvarkens aan 1,7 m³ per dier = 170 m³;
- 150 melkkoeien aan 9,8 m³ per dier = 1.470 m³.
Het totaal verbruik voor de varkenshouderij is 322 m³; voor de rundveehouderij 1.470 m³. Het totale verbruik van alle dieren is 1.792 m³ (322 m³ + 1.470 m³).
De bijdrage van de varkenshouderij is in dit totaal 18 % (= (322 m³/1.792 m³) x 100 %).
De bijdrage van de rundveehouderij is in dit totaal 82 % (= (1.470 m³/1.792 m³) x 100 %).18 % van het waterverbruik voor de landbouwactiviteiten is voor de sector 28b (varkenshouderij), dit is dus 365 m³. 82 % van het waterverbruik voor de landbouwactiviteiten is voor de sector 28c (rundveebedrijf), dit is dus 1.665 m³.
Ten slotte volgt op basis van de bovenstaande gegevens de berekening van de heffing 2015 voor niet-oppervlaktewaterlozers:
H = N x T = 7,62 VE x 44,21 euro/VE = 336,88 euro
Met:
- gezinsverbruik sector 56:
N = [Q x C] = 120 m³ x 0,025 VE/m³ = 3,00 VE - varkenshouderij sector 28b:
N = [Q x C] = 365 m³ x 0,00125 VE/m³ = 0,46 VE - rundveebedrijf:
N = [Q x C] = 1.665 m³ x 0,0025 VE/m³ = 4,16 VE - Ntotaal = 3,00 + 0,46 + 4,16 = 7,62 VE